Ton slierendrecht

Re.: Louis-Paul Boon

Aan de redaktie van het tijdschrijt KOMMA

Ik zal proberen uiteen te zetten, waarom het mij zo moeilijk valt een stuk voor het boek over Louis-Paul Boon te schrijven, niettegenstaande de twee bezoeken die ik hem dit jaar met déze opzet bracht, en de belofte die ik jullie heb gedaan.

Bovendien is daar de onverwachte dood van onze vriend Walravens tussengekomen, en dat zo kort na onze ontmoeting in de Brusselse Vlaamse Club, waar Jan de toeschouwers en mij (wel in het bijzonder) verraste met een gesproken profile van degeen die een lezing zou houden die avond (ik) - naar ik verneem zijn laatste publieke verschijning in het literaire leven. Hij had zijn vroegtijdig vertrek aangekondigd, gezien zijn gezondheidstoestand - hoe verheugd was ik, dat hij tot het einde bleef, vooraan gezeten, naast Reineke. Zijn aanwezigheid sterkte mij in dat verstarde kader, van Brusselse Vlamingen die een taal-strijd voeren.

De taal-strijd is er een, die wij allemaal gestreden hebben: was niet Jan Walravens in met zijn Phenomenologie van de moderne poëzie een van de eersten, die het werk van de dichter van binnenuit wist te omschrijven,

omdat hij er deel aan had, omdat hij zintuiglijk wist wat er gaande was? Een taal-strijd die zich niet van

Verzameld werk 1 - Inhoud

De voorstad is de plaats waar geschiedenis wordt gemaakt, een kerkhof vol illusies. Neem nu Mark. In plaats van zich tevreden te stellen in dit leven met de oprechte liefde van een volksmeisje, verkoopt hij zijn ziel aan de moderne idee van vooruitgang. Zich ontpoppend als een door productiviteit en meerwaarde geobsedeerde grootindustrieel herschept hij de oude voorstad in achtereenvolgens een bouwput en een efficiënt georganiseerde woon-en-werkmachine. Terwijl Mark over zijn imperium heerst als een god, trachten ook zijn minder gefortuneerde generatiegenoten zich een weg te banen naar het geluk. Sander, Marian, Jean, Elie, Morris: zij lijden elk op hun manier aan de voorstad, of gaan er het gevecht mee aan, terwijl de oorlogen elkaar opvolgen. De manke kunstenaar Bernard probeert die wrede werkelijkheid te ontvluchten in de kunst. En de ‘eene zegt dit en de andere dat. En… ach, enzoovoort, enzoovoort.’

In het najaar van kreeg Louis Paul Boon de Leo J. Krynprijs voor De voorstad groeit, zijn officiële debuut, waarin zowel de streekroman als de avant-gardefilm Metropolis sporen hebben nagelaten. Over het uitzonderlijke talent van de schrijver bestond zelfs geen twijfel bij de contemporaine, overwegend Duitsvriendelijke critici. Sommige commenta

Ode aan Johnny Meijer

De Amsterdamse Academische Club is afgeladen op deze mooie Pinksterdag voor dit onderdeel van het Red Light Jazz festival. In het combo een andere jazzveteraan: de jarige drummer John Engels. Ik zit boven en heb een geweldig zicht op de soms subtiele en dan weer heftige manier waarop Engels zijn drumstokjes en brushes twee monitoren boven het combo zijn fragmenten te zien en horen uit de documentaire die Guus van Waveren in maakte over Johnny Meijer. ‘Ik geef niks om lof’, zegt hij als hij het ereteken van Amsterdam gekregen heeft. ‘Als ik maar lekker speel’. Johnny Meijer staat als standbeeld op de Elandsgracht tussen de muzikale helden uit de Jordaan: Tante Leen, Johnny Jordaan en Meijers zwager, de bassist Manke Nelis. Meijer wordt daar geëerd als vertolker van het Jordaanlied, maar hij was vooral een zeer swingende en virtuoze jazz musicus. Het kon Johnny niet zoveel schelen:  ‘Ik speel alles behalve klaverjas’.

‘Ik heb geen jeugd gehad’

Jantje Meijer werd in geboren in een kinderrijk gezin in de Jordaan. Deze korte biografie vermeldt hoe hij vanwege zijn muzikale aanleg op zijn zesde een oude accordeon kreeg en naar muziekles gestuurd werd. In de Jordaan werd het  trouwens een harmonica genoemd. Het was volgens zijn moeder het aangewezen instru

NL  -  FR  -  EN  -  DE

Kunstkringen in het Antwerpse, rond het einde van de 19de eeuw
 

MECENAAT - Antwerpen
 

BIOGRAFIE : FRANS FRANCK (genaamd François Franck)

 
° Antwerpen - &#x; Oostende
Frans 'François' Franck, (Joannes-Pieter-Franck), decorateur en meubelmaker, kunstmecenas, initiatiefnemer van De Kapel, één van de belangrijkste peters van Kunst van Heden (verder KvH).

 
De ouders van Frans Franck heetten Alexander Franck en Philomena de Vos.
Frans Franck huwde op Anaïs (Anna - ) en hadden twee zonen, Francis en Louis Jr.
Hij had twee oudere broers : Louis Franck () en Charles Franck ()
 
Frans Franck was een uitgesproken liberaal, die in de tweede helft van de 19de eeuw een behangerszaak openhield in de Kuipersstraat, nabij het Vleeshuis. Hij bouwde de ouderlijke schilderszaak uit tot een volwaardig bedrijf, het eerste decoratiebedrijf van de stad, dat op zijn hoogtepunt medewerkers telde. De jonge Frans Franck studeerde aan het Antwerpse Atheneum. Op de Koninklijke Academie bekwaamde hij zich in de teken- en de decorateurskunst en gaf hij blijk van een zeker talent. In Parijs gin

Er is een Amsterdammer doodgegaan

In de jaren zestig zegt Johnny Meijer zijn internationale carrière definitief vaarwel, en schuift met zijn accordeon aan bij zijn zwager Cor Pieters, beter bekend als Manke Nelis. Ze doen het goed in Café Nol (‘Altijd lol bij café Nol’) in de Jordaan. Manke Nelis kan aardig zingen bij het plukken aan zijn contrabas, maar van jazz heeft hij hoegenaamd geen kaas gegeten.

Zijn grootste succes was ‘Laat de boel maar waaien’, en daarmee is bijna alles gezegd.

De Brabander

Toen Amsterdam in jaar bestond, werd er een liedjeswedstrijd uitgeschreven. Die werd gewonnen door Wim Kersten met Er is een Amsterdammer doodgegaan. Was dat niet …? Jazeker, dezelfde Bosche Bol van Bloemetjesgordijn. Het lied werd gezongen door Johnny Kraaykamp de Oude. Hij bracht het met zijn bekende Amsterdamse tongval, een beetje staccato, want eigenlijk paste dat liedje hem niet zo goed. Het is nog steeds te vinden met een twijfelachtig soep-arrangement, zo van: mik dat instrument er ook nog maar bij.

Het werd ook het opgenomen door Manke Nelis, al heb ik niet kunnen achterhalen wanneer. Manke Nelis was een Jordanese zanger uit de school van Johnny Jordaan. Met een harde sigaren-stem en een vet vibratie, kon hij het trage tempo van deze ballade prima aan. Hij trad